Je zou raar opkijken als iemand je bovenstaande vraag stelde. Toch worden dergelijke fouten regelmatig gemaakt, juist uit ángst om een fout te maken.
Hypercorrectie
Wie herinnert zich bijvoorbeeld Swiebertje niet, de goedmoedige landloper uit de gelijknamige tv-serie, die bij Saartje, de huishoudster van de burgemeester, een ‘kopjen kofjen’ ging drinken. Swiebertje stond lager op de maatschappelijke ladder dan Saartje, en probeerde tegen haar correct Nederlands te spreken. Hij wist dat ‘koppie koffie’ geen ABN was en dat de correcte vorm voor ‘koppie’ ‘kopje’ is. Naar analogie hiervan verving hij ‘koffie’ door ‘kofje’. Om het nóg mooier te maken plakte hij er nog een ‘n’ aan vast.
Dit mechanisme heet hypercorrectie. Andere voorbeelden hiervan zijn: aandeelhouder – beeldhouder,
ruwe stof – ruwe ham,
oudbakken – oudbollig.
Na de geboorte van onze oudste dochter kregen wij een felicitatiekaartje van een tante waarin de wens stond dat ze maar goed mocht ‘groeën’. Ik vermoed dat ook dit een poging was correct over te komen: mijn tante was opgegroeid op het platteland en wij hadden gestudeerd, dus ik denk dat ze verre wilde blijven van een vorm die veel overeenkomst vertoonde met het woord koeien.
Analogie
Bij hypercorrectie wordt dus gebruik gemaakt van analogie.
Ook kinderen passen in een bepaald stadium van het taalverwervingsproces analogie toe; ze vervoegen dan sterke werkwoorden als zwakke: loopte, zwemde, eette.
Volwassenen gebruiken op hun beurt analogie wanneer ze bij de vorming van een woord een ander woord als uitgangspunt nemen. Dit leidt soms tot fouten, zoals in de volgende gevallen:
– “twee cafetaria” naar analogie van “twee musea”
– “zich beseffen” naar analogie van “zich realiseren”
Maar het kan ook nieuwe woorden opleveren:
– “sigarenboer”/”pizzaboer” naar analogie van “groenteboer”/”melkboer”
– “mcdonaldisering” naar analogie van “globalisering”
– “verbronzen” naar analogie van “vergulden/verzilveren”
En het is een hándige manier van taalvernieuwing, want de betekenis van het nieuwe woord is voor iedereen direct duidelijk. Zelfs wanneer de analogie niet volledig opgaat, zal deze toch vaak geen verdere uitleg behoeven. Want wat doe je als ik je vraag de grijsbak aan de straat te zetten? Ga je op zoek naar de bak met grijsafval (de component ‘groen’ van het woord ‘groenbak’ verwijst immers naar groenafval en niet naar de kleur van de bak), of pak je gelijk de grijze bak?
Niet moeilijk, toch?